Tuesday, November 22, 2005

 

1) Sommaire FR + 2) Texte complet NL

Numéro : JC985B4_1 Date : 1998-05-11 Juridiction : COUR DE CASSATION, SECTION NEERLANDAISE, 1E CHAMBRE Siège : FORRIERRapporteur : WAUTERSMin. Public : DU JARDINNuméro de rôle : C950116N

Chapeau
SUCCESSION. - Petit héritage. - Décès du de cujus. - Reprise d'une exploitation agricole. - Condition. - Art. 4, L. du 16 mai 1900 apportant des midifications au régime successoral des petits héritages.

Sommaire
L'article 4 de la loi du 16 mai 1900 apportant des modifications au régime successoral des petits héritages n'autorise pas les personnes visées à l'article précité à reprendre l'habitation avec les terres, qui constituent une exploitation agricole, au cas où, au moment de son décès, le de cujus occupait l'habitation, alors que les terres étaient exploitées par une des personnes qui, suivant l'article 4 précité, a droit à la reprise et qui exploitait déjà ces terres au moment du décès.

Base légale
-LOI DU 16-05-1990,ART 4
=======================================
Numéro : RC985B4_1 Date : 1998-05-11 Juridiction : HOF VAN CASSATIE, NEDERLANDSE AFDELING, 1E KAMER - Siège : FORRIER- Rapporteur : WAUTERS- Min. Public : DU JARDIN- Numéro de rôle : C950116N
Chapeau
ERFENISSEN. - Kleine nalatenschap. - Overlijden van de erflater. - Overneming van landbouwuitbating. - Voorwaarde. - Art. 4, Wet Kleine Nalatenschappen.
Sommaire
Artikel 4 Wet Kleine Nalatenschappen laat de in voormelde wetsbepaling bepaalde personen niet toe de woning met de gronden, die een landbouwuitbating vormen, over te nemen in het geval dat de erflater, op het ogenblik van zijn overlijden, de woning bewoonde terwijl de gronden in uitbating waren bij een van de in voormeld artikel 4 tot overname gerechtigde personen, die op het ogenblik van het overlijden de gronden reeds in gebruik had.
Base légale
-WET VAN 16-05-1990,ART 4

HET HOF, Gelet op het bestreden vonnis, op 8 december 1994 in hoger beroep gewezen door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen; Over het eerste middel, gesteld als volgt : schending van artikel 4, inzonderheid eerste lid, van de wet van 16 mei 1900 tot erfregeling van de kleine nalatenschappen, vervangen bij artikel 2 van de wet van 20 december 1961, en gewijzigd bij artikel 34, 3 van de wet van 14 mei 1981, doordat de appèlrechters in het bestreden vonnis beslissen dat verweerder het recht tot overname heeft van de landbouwgronden met toepassing van artikel 4 van de wet van 16 mei 1900 tot erfregeling van de kleine nalatenschappen om reden dat "artikel 4 tot doel heeft de verdeling en versnippering tegen te werken van de landbouwuitbatingen en het familiegoed te behouden; (...) dat men zich niet kan verzetten tegen de overname, gevorderd door een kind-erfgenaam, die de bedoelde landerijen uitbaat, daar de vader - oud geworden - in de onmogelijkheid verkeert de hoeve nog zelf uit te baten, zelfs indien het kind-overnemer de hoeve niet bewoont, zoniet kunnen omzeggens geen landerijen meer worden overgenomen en mist de wet haar gewenst doel; (...) dat vaststaat dat (verweerder) sinds 1972 het bedrijf van de decujus (overleden op 92-jarige leeftijd in 1992) als enige heeft staande gehouden, wonend naast het hoevegebouw, dat de decujus nog 20 jaar heeft blijven bewonen; dat (verweerder) dan ook bij voorrang recht tot overname heeft overeenkomstig artikel 4 lid 3 Wet der erfregeling van de kleine nalatenschappen dd. 16 mei 1990", terwijl met toepassing van artikel 4 van de wet van 16 mei 1900 tot erfregeling van de kleine nalatenschappen ieder van de erfgenamen in de rechte lijn het recht heeft tot overneming, naar schatting, van het huis, de meubelen, alsmede van de gronden die de bewoner van het huis persoonlijk en voor eigen rekening in gebruik had; er aldus slechts een overnamerecht van het huis en de gronden bestaat indien de bewoner van het huis deze gronden persoonlijk en voor eigen rekening in gebruik had; deze bepaling dan ook geen toepassing kan vinden ingeval het huis door de decujus werd bewoond en de gronden uitgebaat werden door een kind-erfgenaam, de appèlrechters derhalve niet zonder schending van de in het middel genoemde wetsbepaling konden beslissen dat verweerder het recht had tot overname van de landerijen, hoewel deze landerijen niet door de bewoner van het huis persoonlijk en voor eigen rekening werden uitgebaat (schending van artikel 4, inzonderheid eerste lid van de wet van 16 mei 1900 tot erfregeling van de kleine nalatenschappen) : Over de door verweerder tegen het middel opgeworpen grond van niet-ontvankelijkheid : de eisers hebben geen belang : Overwegende dat de door het bestreden vonnis overgenomen motieven van het beroepen vonnis dezelfde inhoud hebben als de aangevochten redenen van het bestreden vonnis; Dat de eisers dan ook belang hebben; Dat de grond van niet-ontvankelijkheid moet worden verworpen; Overwegende dat artikel 4 van de Wet Kleine Nalatenschappen bepaalt dat, onverminderd de rechten die artikel 1446 van het Burgerlijk Wetboek toekent aan de langstlevende echtgenoot, ieder van de erfgenamen in rechte lijn en, in voorkomend geval, de noch uit de echt noch van tafel en bed gescheiden echtgenote, het recht hebben tot overneming, naar schatting, hetzij van de woning bij het overlijden door de erflater, zijn echtgenoot of een van zijn afstammelingen betrokken, benevens de stoffering, hetzij van het huis, de meubelen, alsmede van de gronden die de bewoner van het huis persoonlijk en voor eigen rekening in gebruik had, het landbouwmaterieel en de dieren tot de bebouwing dienende of de goederen, de grondstoffen, de beroepsvoorwerpen en andere hulpmiddelen die aan het handels-, ambachts- of nijverheidsbedrijf zijn verbonden; Dat die wetsbepaling vereist dat wanneer het over te nemen goed een landbouwuitbating is, de bewoner van het huis de daarbij horende gronden persoonlijk en voor eigen rekening in gebruik had op het ogenblik van het overlijden van de erflater; Dat die wetsbepaling de in het voormelde artikel 4 bepaalde personen niet toelaat de woning met de gronden over te nemen in het geval dat de erflater, op het ogenblik van zijn overlijden, wel de woning bewoonde maar de gronden in uitbating waren bij een derde, ook al is die derde één van de in artikel 4 tot overname gerechtigde personen die op het ogenblik van het overlijden de gronden reeds in gebruik had; Overwegende dat het bestreden vonnis vaststelt dat de erflater, op het ogenblik van zijn overlijden in 1992, de woning bewoonde maar dat de bijhorende gronden toen reeds 20 jaar uitgebaat werden door verweerder; Dat het bestreden vonnis door verweerder toe te laten overeenkomstig artikel 4 van de Wet Kleine Nalatenschappen het hoevegebouw en gronden naar schatting over te nemen, die wetsbepaling schendt; Dat het middel gegrond is;
OM DIE REDENEN, Vernietigt het bestreden vonnis; Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde vonnis; Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over; Verwijst de zaak naar de Rechtbank van Eerste Aanleg te Mechelen, zitting houdende in hoger beroep.
====================
Numéro : RC985B4_1 Date : 1998-05-11 Juridiction : HOF VAN CASSATIE, NEDERLANDSE AFDELING, 1E KAMER - Siège : FORRIER- Rapporteur : WAUTERS- Min. Public : DU JARDIN- Numéro de rôle : C950116N
Chapeau
ERFENISSEN. - Kleine nalatenschap. - Overlijden van de erflater. - Overneming van landbouwuitbating. - Voorwaarde. - Art. 4, Wet Kleine Nalatenschappen.
Sommaire
Artikel 4 Wet Kleine Nalatenschappen laat de in voormelde wetsbepaling bepaalde personen niet toe de woning met de gronden, die een landbouwuitbating vormen, over te nemen in het geval dat de erflater, op het ogenblik van zijn overlijden, de woning bewoonde terwijl de gronden in uitbating waren bij een van de in voormeld artikel 4 tot overname gerechtigde personen, die op het ogenblik van het overlijden de gronden reeds in gebruik had.

HET HOF, Gelet op het bestreden vonnis, op 8 december 1994 in hoger beroep gewezen door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen; Over het eerste middel, gesteld als volgt : schending van artikel 4, inzonderheid eerste lid, van de wet van 16 mei 1900 tot erfregeling van de kleine nalatenschappen, vervangen bij artikel 2 van de wet van 20 december 1961, en gewijzigd bij artikel 34, 3 van de wet van 14 mei 1981, doordat de appèlrechters in het bestreden vonnis beslissen dat verweerder het recht tot overname heeft van de landbouwgronden met toepassing van artikel 4 van de wet van 16 mei 1900 tot erfregeling van de kleine nalatenschappen om reden dat "artikel 4 tot doel heeft de verdeling en versnippering tegen te werken van de landbouwuitbatingen en het familiegoed te behouden; (...) dat men zich niet kan verzetten tegen de overname, gevorderd door een kind-erfgenaam, die de bedoelde landerijen uitbaat, daar de vader - oud geworden - in de onmogelijkheid verkeert de hoeve nog zelf uit te baten, zelfs indien het kind-overnemer de hoeve niet bewoont, zoniet kunnen omzeggens geen landerijen meer worden overgenomen en mist de wet haar gewenst doel; (...) dat vaststaat dat (verweerder) sinds 1972 het bedrijf van de decujus (overleden op 92-jarige leeftijd in 1992) als enige heeft staande gehouden, wonend naast het hoevegebouw, dat de decujus nog 20 jaar heeft blijven bewonen; dat (verweerder) dan ook bij voorrang recht tot overname heeft overeenkomstig artikel 4 lid 3 Wet der erfregeling van de kleine nalatenschappen dd. 16 mei 1990", terwijl met toepassing van artikel 4 van de wet van 16 mei 1900 tot erfregeling van de kleine nalatenschappen ieder van de erfgenamen in de rechte lijn het recht heeft tot overneming, naar schatting, van het huis, de meubelen, alsmede van de gronden die de bewoner van het huis persoonlijk en voor eigen rekening in gebruik had; er aldus slechts een overnamerecht van het huis en de gronden bestaat indien de bewoner van het huis deze gronden persoonlijk en voor eigen rekening in gebruik had; deze bepaling dan ook geen toepassing kan vinden ingeval het huis door de decujus werd bewoond en de gronden uitgebaat werden door een kind-erfgenaam, de appèlrechters derhalve niet zonder schending van de in het middel genoemde wetsbepaling konden beslissen dat verweerder het recht had tot overname van de landerijen, hoewel deze landerijen niet door de bewoner van het huis persoonlijk en voor eigen rekening werden uitgebaat (schending van artikel 4, inzonderheid eerste lid van de wet van 16 mei 1900 tot erfregeling van de kleine nalatenschappen) : Over de door verweerder tegen het middel opgeworpen grond van niet-ontvankelijkheid : de eisers hebben geen belang : Overwegende dat de door het bestreden vonnis overgenomen motieven van het beroepen vonnis dezelfde inhoud hebben als de aangevochten redenen van het bestreden vonnis; Dat de eisers dan ook belang hebben; Dat de grond van niet-ontvankelijkheid moet worden verworpen; Overwegende dat artikel 4 van de Wet Kleine Nalatenschappen bepaalt dat, onverminderd de rechten die artikel 1446 van het Burgerlijk Wetboek toekent aan de langstlevende echtgenoot, ieder van de erfgenamen in rechte lijn en, in voorkomend geval, de noch uit de echt noch van tafel en bed gescheiden echtgenote, het recht hebben tot overneming, naar schatting, hetzij van de woning bij het overlijden door de erflater, zijn echtgenoot of een van zijn afstammelingen betrokken, benevens de stoffering, hetzij van het huis, de meubelen, alsmede van de gronden die de bewoner van het huis persoonlijk en voor eigen rekening in gebruik had, het landbouwmaterieel en de dieren tot de bebouwing dienende of de goederen, de grondstoffen, de beroepsvoorwerpen en andere hulpmiddelen die aan het handels-, ambachts- of nijverheidsbedrijf zijn verbonden; Dat die wetsbepaling vereist dat wanneer het over te nemen goed een landbouwuitbating is, de bewoner van het huis de daarbij horende gronden persoonlijk en voor eigen rekening in gebruik had op het ogenblik van het overlijden van de erflater; Dat die wetsbepaling de in het voormelde artikel 4 bepaalde personen niet toelaat de woning met de gronden over te nemen in het geval dat de erflater, op het ogenblik van zijn overlijden, wel de woning bewoonde maar de gronden in uitbating waren bij een derde, ook al is die derde één van de in artikel 4 tot overname gerechtigde personen die op het ogenblik van het overlijden de gronden reeds in gebruik had; Overwegende dat het bestreden vonnis vaststelt dat de erflater, op het ogenblik van zijn overlijden in 1992, de woning bewoonde maar dat de bijhorende gronden toen reeds 20 jaar uitgebaat werden door verweerder; Dat het bestreden vonnis door verweerder toe te laten overeenkomstig artikel 4 van de Wet Kleine Nalatenschappen het hoevegebouw en gronden naar schatting over te nemen, die wetsbepaling schendt; Dat het middel gegrond is;

OM DIE REDENEN, Vernietigt het bestreden vonnis; Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde vonnis; Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over; Verwijst de zaak naar de Rechtbank van Eerste Aanleg te Mechelen, zitting houdende in hoger beroep.

This page is powered by Blogger. Isn't yours?